Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0662

Datum uitspraak2002-10-09
Datum gepubliceerd2002-11-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204313/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200204313/1. Datum uitspraak: 9 oktober 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [vreemdeling], appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 30 juli 2002 in het geding tussen: appellant en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 juli 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 30 juli 2002, verzonden op 31 juli 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voorzover het beroep is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en zich onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen voorzover dit is gericht tegen een ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling”. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 16 augustus 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. 2.2. In grief 2 klaagt appellant dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard voorzover dit was gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. 2.3. De voorgedragen grief treft doel. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, is het de taak van de rechtbank een besluit te toetsen waartegen in rechte is opgekomen. Vast staat dat het beroep van appellant bij de rechtbank niet gericht was tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg heeft appellant desgevraagd bevestigd dat het beroep zich uitsluitend richtte tegen het separate besluit tot ambtshalve weigering hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” te verlenen. Nu het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in geschil was, betekent dit dat de rechtbank door het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren, een beslissing heeft genomen op een bij haar niet ingesteld beroep en, dusdoende, de betekenis van vorenaangehaald artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, heeft miskend. 2.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep in zoverre gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet hierop, behoeft de andere door appellant aangevoerde grief geen bespreking. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 30 juli 2002 in zaak nr. AWB 02/53906, voorzover het beroep tegen de weigering een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet-ontvankelijk is verklaard; III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Beurmanjer-de Lange Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002 241-360. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,